Cedar Gallery


Home  |  Cedar info  |   Nieuws   |  Lezingen |  Contact | Engels

 

Kunstenaars

Architectuur

Boeken

Fotografie

Letters

Schilderijen

Bomen

Religie

Thema's

China

Japan

Rusland

 

 

                                                                                                                                                                      

            De magie van BOMEN                                                                                                                                                           

 

 

           

                     De magie van BOMEN
                                                                                                                                                                                                                         

Anno 2007 zijn (en worden) er wereldwijd veel bossen gekapt, voor diverse doeleinden. Soms met desastreuze gevolgen. Sinds mensenheugenis heeft de boom echter een belangrijke rol gespeeld in het dagelijks leven van de mens.

Onze voorouders vereerden bomen. Voor hen waren het niet zomaar objecten in een landschap, maar levende wezens met soms een sterke positieve kracht. Er speelde zich dan ook van alles af in de nabije omgeving van bomen. Er werd bijvoorbeeld recht gesproken onder een boom en zieken werden (onder invloed van en) in de nabijheid van bomen genezen. Sommige bomen waren heilig. Niemand zou het in zijn hoofd (moeten) halen om deze te beschadigen, laat staan te kappen.
Bomen spelen een belangrijke rol in de mythologie van diverse culturen. Sinds de oertijd was het lot van de mens verbonden met bomen.

Een man die vijfhonderd jaar geleden in Zuid-Frankrijk leefde en Michel de Nostredame heette, is later bekend geworden als Nostradamus. Hij was ziener, geneesheer, kruidkundige en maker van schoonheidsmiddelen en confiture. Hij kwam aan de Europese hoven waar men in hem soms een soort heks zag, soms ‘de stem Gods’. Nostradamus zei: ‘Ieder mens is met een boom verwant. Slechts in verbinding met zijn boom kan hij gelukkig zijn.’
 

Volgens een oude volkswijsheid moet een mens drie dingen doen in zijn leven.

    - een huis bouwen

    - een kind op de wereld zetten

    - een boom planten

Aly Wagenvoorde
Delden, 2007


 

De magie van bomen  -  Een verhaal over Osiris  -  Loflied voor mijn Samoe'oe  -  fragment 'De ringen van Saturnus'  -  tuinen en kunst(enaars) - Schorshuiden (Annie Proulx)
 


 

 

De magie van bomen 2

 

In Germaanse, Keltische, Indiase en Indiaanse scheppingsmythologieën wordt beschreven dat de goden mensen schiepen uit bomen.

In de Germaanse mythologie waren het bijvoorbeeld twee bomen die de adem van de goden ontvingen. Bomen werden zo de eerste mensen, Askur en Embla.


In het Germaanse epos Edda wordt over de wereldboom Yggdrasill verteld,waarvan de kroon het hele universum droeg.

De Romeinse dichter Vergilius verhaalt in zijn epos Aeneïs over eikenbossen waarin mensen woonden die uit bomen waren ontstaan. De Griekse dichter Hesiodius beschrijft hoe de oppergod Zeus het derde mensengeslacht uit essen schiep.
In Griekenland groeide de Eik van Dodona, gehoed door drie priesteressen die in het ruisen van de bladeren de stem van de godin meenden te horen.

 

Yggdrasill

 

 

In de bossen voelden onze voorouders de nabijheid van de goden. Zonder tempels, moskeeën of kerken vereerden ze de goden daar, waar zij hun aanwezigheid het meest voelden: onder de bomen.

De Indianenstam van de Algonkin geloofde af te stammen van de pijl die de schepper in de es schoot.
In het oude India vereerde men de vijgenboom. Tussen zijn bladeren verstopte zich een naakte godin.

Voor de Chinezen was de plek ‘kien-mou’ het middelpunt van het universum. Kien-mou betekent ‘rechtop staand hout’. Kien-mou is de boom van de vernieuwing.
Bij boeddhisten neemt de boom een belangrijke plaats in.
Sommige bomen in Thailand zijn mooi versierd met vlaggetjes. Vaak staat de boom in een tempel. De mensen gaan er naar toe om net als Boeddha na te denken. Deze bomen heten bodhi-bomen en zijn voor boeddhisten heel speciaal.
Prins Siddharta was grootgebracht in een paradijselijk paleis. In dat paleis was alles mooi, niemand was er ziek of oud. Niemand mocht praten over droevige dingen. Zelfs bloemen die waren uitgebloeid werden snel afgeknipt. Toen Siddharta nieuwsgierig werd naar hoe de wereld er buiten het paleis uitzag, liet de koning alles wat lelijk of ziek was van tevoren uit de stad weghalen. Dat mocht Siddharta niet zien.
Toch zag Siddharta op zijn eerste reis naar de stad een oude man, op de tweede een zieke en op de derde reis een lijk. Siddharta schrok hier ontzettend van. Zeker toen hij hoorde dat iedereen ouder werd, ziek kon worden en dood zou gaan Hij ging naar het woud.
Siddharta nam plaats onder een mooie grote bodhi-boom en bleef daar zitten, met gekruiste benen en zijn handen in zijn schoot.
Zo ontdekte Siddharta het échte leven. Hij wist hoe hij het lijden van alle levende wezens kon stoppen. Zijn ideeën waren zo bijzonder dat hij vanaf toen ‘Boeddha’ werd genoemd. Boeddha betekent ‘wakker zijn’ of ‘de ontwaakte’.
De bodhi-boom waar Boeddha onder zat bestaat nog steeds. Je kunt hem bezoeken in Bodh-Gaya in India. In Thailand zijn een heleboel tempels gebouwd met daarin versierde bodhi-bomen en mooie boeddhabeelden. Als de boeddhisten de bodhi-boom en de boeddhabeelden bezoeken denken ze aan wat Boeddha ze heeft geleerd. Om Boeddha te bedanken nemen ze meestal wat bloemen of fruit mee.

In de Bijbel staat dat Abraham bij de Heilige Eik te Mamre tot God bad.
De gezagsdragers van het Concilie te Arles in 314 vonden de boomverering een slechte zaak. Zij eisten van de mensen dat ze zouden stoppen met de ‘godslasterlijke boomcultus’. Zo werd er begonnen met de vernietiging van heilige bossen.

- - - - - - - - - - - - - - -  naar boven  - - - - - - - - - - - - - - -


Tuinen en kunst

 


Claude Monet - Jeanne Marguerite Lecadre in the garden

Oscar-Claude Monet (1840-1926)
 
Van Monet is bekend dat hij veel tijd in zijn tuin doorbracht. Monet en Pissarro verbleven allebei tijdelijk in Engeland vanwege de Frans-Pruisische oorlog (1870-1871). Met name Monet raakte hier gefascineerd door de Engelse parken, vooral door Green Park en Hampton Court. Deze plekken zijn dan ook vaak het onderwerp van zijn schilderijen; impressionistische ‘parkscapes’.
Steeds als hij een huis kocht, legde hij er een tuin aan. De eerste in Argenteuil in de jaren 1870 was voornamelijk een boomgaard met heel veel bloemen.
Later, in Giverny, had hij veel grond, bijna twee hectare, en kon hij naar hartenlust aan de slag. Deze tuin kennen we allemaal van zijn wereldberoemde schilderijen.


Grove of olive trees in Bordighera, 1884

Ook Caillebotte en Renoir hadden tuinen, maar die van Monet was gigantisch. Monet bracht vrijwel dagelijks tijd in de tuin door, onder alle weersomstandigheden en ook in de winter. Hij had hier ook drie ateliers.
Hij heeft veel tijd en geld gespendeerd aan zijn beroemde Watertuin in Giverny. De magie van tuinen had hem in zijn greep.
In zijn geval ontwierp hij de tuin zelf en koos hij de beplanting. De kleuren van zijn palet zijn hetzelfde: geel en violet voor de irissen, donkerrood voor de rozen , veel blauwtinten voor het water, enz. De tuin werd de inspiratiebron voor zijn onderwerpen en composities.

       
Links: Pathway in Monet's garden at Giverny, 1900, rechts: The Japanese bridge; the waterlily pond, 1899


Gertrude Jekyll

Gertrude Jejyll (1843 – 1932) was een Britse tuinontwerper en schrijver. Ze ontwierp meer dan 400 tuinen in het Verenigd Koninkrijk, Europa en de Verenigde Staten. Daarnaast schreef ze meer dan 1.000 artikelen voor tijdschriften als Country Life en The Garden.
Over Gertrude Jekyll valt veel te vertellen, maar voor nu is het vooral interessant dat ze niet alleen botanica studeerde, maar ook kleurenleer, schilderkunst en architectuur. Ze bracht veel tijd door in de National Gallery, waar ze de impressionistische werken van William Turner bestudeerde en zich liet inspireren door zijn kleurgebruik.
Daarnaast heeft ze veel gereisd en zich allerlei traditionele ambachten uit die landen eigen gemaakt.
Pas na een zo brede en veelzijdige opleiding kon ze goed toegerust aan haar kunst beginnen. Want dát was haar ontwerpen van tuinen, pure kunst.
Ik vraag me af of Claude Monet en zij bekend waren met elkaars werk...

 



Giuseppe Penone

Giuseppe Penone(Garessio, 1947) is een Italiaanse beeldhouwer. Zijn werk wordt gerekend tot de arte povera en land art.

Penone stamt af van een boerenfamilie. Hij zwierf veel in de natuur in de omgeving van zijn ouderlijk huis in Garessio. In die omgeving bevinden zich veel bossen, riviertjes en prehistorische grotten.
Hij maakt beelden en installaties van natuurlijke materialen zoals steen, hout, klei en delen van planten. Het werk gaat steeds over de relatie van de mens (het menselijk lichaam) tot de natuur (aarde).
 
De beuk van de foto's staat in de beeldentuin van het Kröller-Müllermuseum. Zeker in de herfst, wanneer blaadjes de wortels bedekken, gaat het beeld prachtig op in het omringende landschap.

Aly Wagenvoorde, 2018


 

 

Ceder 1

Een verhaal over Osiris

 

De ceder is een indrukwekkende boom. In de bijbel wordt hij regelmatig vermeld, als symbool van macht, dapperheid, schoonheid en vruchtbaarheid. Het gaat dan om de Libanon ceder. Aan het eind van de 17e eeuw werd deze ceder toegepast in Europese tuinen en parken.

Het Hebreeuwse woord voor ceder is erez. Dit woord betekent ‘de machtige’. Niet te verwarren met het Hebreeuwse woord eretz, dat ‘aarde’ of ‘aardmoeder’ betekent. Eretz wordt in de Thora gebruikt voor de persoon die Adam het leven schonk.

In de mythologie speelt de ceder vaak een rol.

In Anatolië (Turkije) bestaan verhalen, waarin Artemis een rol speelt. Artemis is de Griekse godin van de jacht en de natuur. De ceder wordt hierin gezien als het gewelddadige aspect van Artemis.

De Cyprus ceder stond in verband met Aphrodite. Aphrodite doodde geliefden en was dus net zo gewelddadig als Artemis. Dit feit is minder bekend, Aphrodite wordt immers in de Griekse mythologie beschreven als de godin van de liefde.
 

Ook in de Himalaya komt de ceder voor in verhalen. Hier belichaamt hij de gewelddadige Kali, Durga, wortel van de boom van universum en wijsheid. Shiva is een van de belangrijkste goden van het hindoeïsme. De vrouwen van Shiva zijn bekend onder vele vormen en namen. Parvati is de meest bekende eega van Shiva, het symbool van de volgzame onderworpen vrouw. Zij moest lijdzaam toezien hoe Shiva te pas en te onpas overspel pleegde met schone dames. Altijd kwam hij echter weer bij haar terug. Parvati is de vreedzame vorm van het begrip shakti (vrouwelijke energie). Zij kan zich echter ook manifesteren in andere woeste vormen: Durga, Chamunda of Kali. Durga wordt veelal aanbeden als zelfstandige godin, die op zich niets meer met Shiva te maken heeft. Zij is speciaal geschapen, met eigen wapens om de goden te redden van een vreselijke ramp. Als Kali (’de zwarte’) verschijnt Parvati in haar meest verschrikkelijke vorm.
 


 

In onderstaande versie van het verhaal over Osiris (Egypte) speelt een ceder een niet-onbelangrijke rol. Het verhaal gaat als volgt.

Op het moment dat Osiris wordt geboren klinkt er een stem die zegt, dat de heer van de schepping is geboren. Als Osiris oud genoeg is, voert hij bewind over Egypte. Hij doet dit met toewijding. Na zijn succes in Egypte gaat hij op reis om ook andere landen te onderwijzen.

Bij zijn terugkeer verzamelt de jaloerse god Seth tweeënzeventig gelijkgestemde mannen en een Nubische koningin, die samen een plan bedenken om Osiris te vermoorden. Ze slagen erin ongemerkt zijn lichaam te meten. Vervolgens nodigt Seth enkele gasten uit voor een banket, waaronder Osiris. Tijdens het feestmaal wordt er een prachtige kist binnengebracht. Deze kist is een geschenk voor degene die er het best in past. Als Osiris aan de beurt is om de kist te proberen, blijkt de kist precies geschikt te zijn voor zijn lichaam. Zodra Osiris er echter in ligt, sluiten Seth's volgelingen het deksel en verzegelen het met lood. Ze brengen de kist naar de Nijl en gooien hem in het water.

De kist spoelt aan bij Byblos aan de Libanese kust, bij een ceder, waarvan de stam zich geleidelijk rond de kist sluit. De schitterende ceder trekt de aandacht van de plaatselijke koning, die bevel geeft de boom te kappen en er een zuil voor zijn paleis van te maken.

In de periode dat de ceder groeide en groeide, heeft Isis (de zus en vrouw van Osiris) radeloos naar Osiris gezocht. Als ze het verhaal van de wonderboom hoort, reist ze zelf naar Byblos. Ze weet een plekje in het paleis te verkrijgen door als voedster van de pasgeboren zoon van de koning te fungeren. Ze zoogt het kind met haar vinger en in haar verlangen hem onsterfelijk te maken, legt ze hem elke nacht in het vuur om zijn sterfelijke delen te laten verbranden. Op zekere nacht is ze daar weer mee bezig. Ze verandert zichzelf dan in een zwaluw om haar klaagzang te zingen over het verlies van Osiris. De koningin hoort de zwaluw zingen. Ze komt luisteren en ziet tot haar afschuw, dat haar zoon in het vuur ligt. Vlug trekt ze hem eruit. Isis vertelt haar dan waarom ze naar Byblos is gekomen en smeekt de koningin haar de pilaar, gemaakt van de ceder, te geven. De koningin heeft medelijden met haar en geeft haar de zuil. Als Isis deze opent, ontdekt ze de kist en haar kreten van verdriet doden het kind waarvoor ze al die tijd had gezorgd. Isis neemt de kist mee naar Egypte en verbergt hem in de moerassen van de delta….

Tot zover (deze versie van) het Osiris verhaal.

 

S.W.

 

- - - - - - - - - - - - - - -  naar boven - - - - - - - - - - - - - - -


 

LOFLIED VOOR MIJN SAMOE’OE

Bomen. Ze zijn een verhaal op zichzelf. Ze zijn overal anders en tezelfdertijd overal gelijk. Ze zetten aan tot nadenken over vanwaar we komen en waarheen we gaan. Men zegt dat wetenschappelijke experimenten bewezen hebben dat bomen gedachten kunnen lezen, en dat sommige soorten -samen met de zwammen die onder hen en met hen in symbiose leven- meer dan duizend jaar oud kunnen worden. Allebei worden ze beschouwd als de oudste schepsels ter wereld.

Mij hebben niet alleen mensen maar ook bomen telkens weer wat wijzer gemaakt. Zo ook de boom die ik als de mijne beschouw omdat niemand buiten ikzelf er enige aandacht aan schenkt. Mijn samoe’oe en ik leven ook in symbiose. Hij leest mijn gedachten en ik de zijne. Als eenling staat hij voor mijn woning, vlak in het midden van de straat waar omheen moet gereden worden.

Hoe hij tot aan de stadsrand verzeild raakte weet geen mens. Eigenlijk zou hij tussen zijn soortgenoten moeten staan, in de droogte en de hitte van de Chaco boreal, doch het zaadje verkoos -een paar honderd jaar geleden- zichzelf uit te zaaien op de plek die ik als mijn laatste rustplaats heb uitgekozen, eeuwen vooraleer ik geboren werd. Niemand beter dan hij kan het weten.

Mijn samoe’oe is een reus, in elk opzicht. Niet alleen van afmetingen overtreft hij alle andere bomen maar ook in vrijgevigheid. In de vroege de lente, wanneer het tegelijk herfst is in mijn geboorteland, komen al zijn blaren tevoorschijn die ook mij soelaas zullen brengen. In volle zomer laat hij, binnenin de splitsing van zijn brede takken, en in de schaduw van zijn blaren, de vreemde ornero-vogel zijn nest bouwen. Als de zomer naar zijn einde neigt laat hij al zijn blaren meewaaien met de wind, tegelijk komen de knoppen van de bloemen tevoorschijn. Tijdens de bladerval bloeien de bloemen.

Miljoenen zijn er, net trossen orchideeën, fluweelachtig van aanvoelen, zijdeachtig van uitzicht, en een kleur gaande van wit waarin gespikkeld bordeaux dat uitloopt naar de toppen van de blaadjes om volledig en breed te eindigen in fuchsia. Na enkele weken bloeiende pracht liggen de bloemen ver over het hele voetpad en de straat gestrooid, als een prachtig met de hand geweven tapijt. Zo sterven ze weg, door niemand opgeraapt of ook maar een blik gegund. Grove borstels komen eraan te pas, weg met dat stervend goedje. In vele plasticzakken worden ze verzameld en op de vuilniswagen gegooid. Mijn samoe’oe kijkt toe, beter gezegd, hij en ik kijken toe. We troosten elkaar.

Hij weet dat ik hem in zijn volle winterse naaktheid even lief zal hebben. Dat zijn ontblote takken mij even fel zullen ontroeren als zijn blader- en bloementooi, zelfs méér. Dat zijn met duizenden stekels bezaaide, gespleten stam me leert hoe je je kunt verweren tegen eender welk onheil. Mijn samoe’oe ‘weet’. En dat hij zijn wortels onvindbaar verstopt kan niemand beter dan ik begrijpen.

Een tijdje geleden stond ik, samen met een vriend en tegelijk boomliefhebber, te kijken naar de eerste tekens van lentebegin, alhoewel het nog volop winter was.

-Luis, hoe zou het komen dat het tere knopje geen moeite schijnt te hebben om doorheen de ruwe en harde schors van de boom te dringen. Heb jij daar een verklaring voor?

-Si, Iris, mij heeft iemand verteld dat de boom zijn poriën opent, zodoende vindt het groeiende scheutje gemakkelijker de weg naar het licht.

Zijn antwoord was duidelijk. Het omvatte datgene wat poëzie omvat. Zich openen naar het licht, het opvangen, het tot in de eigen wortels laten vervloeien en voelen hoe je regenereert.

 

Iris Van de Casteele

Asunción, 11 april 2007

- - - - - - - - - - - - - - -  naar boven  - - - - - - - - - - - - - - -



saturnus


© wagenvoorde

De ringen van Saturnus

'......
Parken zoals dat van Ditchingham, die de heersende elite de gelegenheid gaven zich te omringen met een oogstrelend, schijnbaar grenzeloos landschap, waren pas in de tweede helft van de achttiende eeuw in de mode gekomen, en het plannen en uitvoeren van de voor een emparkment noodzakelijke werkzaamheden duurde vaak wel twintig, dertig jaar. Ter afronding van het reeds aanwezige bezit moesten er meestal verschillende stukken grond bijgekocht of geruild worden, paden, wegen, boerderijen en soms zelfs hele nederzettingen moesten worden verplaatst, omdat men vanuit het huis een vrij uitzicht wenste te hebben over een ongerepte natuur waaraan elk spoor van menselijke aanwezigheid ontbrak. Om die reden moest men ook de omheiningen laten zakken in brede, met gras begroeide singels, en alleen al het graven van deze zogenaamde haha's vergde duizenden arbeidsuren. Het spreekt vanzelf dat het er bij zo'n project, dat niet alleen voor het land zeer ingrijpend was maar ook voor het leven in de omliggende dorpen, niet altijd zonder botsingen aan toe ging. ..........
De minst kostbare activiteit bij de aanleg van een landschapspark was waarschijnlijk nog het planten van de bomen in kleine groepjes en op zichzelf staande exemplaren, ook al ging daar vaak het herbeplanten van bospercelen die niet in het totaalconcept pasten, en het afbranden van onaanzienlijk struikgewas aan vooraf. In onze tijd, nu de meeste parken tweederde van de destijds geplante bomen zijn kwijtgeraakt en er ieder jaar meer bomen bezwijken aan veroudering en allerlei andere oorzaken, zullen we ons binnenkort weer de Torricelliaanse leegte kunnen voorstellen die de grote landhuizen aan het eind van de achttiende eeuw heeft omringd. Het aan deze leegte inherente natuurideaal heeft ook Chateaubriand later - op vergelijkenderwijs bescheiden schaal - proberen te realiseren. Toen hij in 1807 terugkwam van zijn lange reis naar Constantinopel en Jeruzalem, kocht hij in La Vallée aux Loups, niet ver van het dorp Aulnay, een tussen beboste heuvels verborgen tuinhuis. Daar begint hij zijn herinneringen te noteren, en heel in het begin schrijft hij over de bomen die hij heeft geplant en die hij stuk voor stuk eigenhandig verzorgt. Nu, zo schrijft hij, zijn ze nog zo klein dat ik hen beschaduw wanneer ik tussen hen en de zon ga staan. Maar later, als ze groot zijn, zullen ze mij de schaduw teruggeven en mijn oude dag behoeden zoals ik hen in hun jeugd heb behoed. Ik voel mij met de bomen verbonden, ik schrijf sonnetten voor hen en elegieën en oden; net als kinderen ken ik ze allemaal bij naam, en mijn enige wens is dat ik ooit onder hen mag sterven.
(Bij een foto in het boek)
Deze foto werd een jaar of tien geleden in Ditchingham gemaakt op een zaterdagmiddag, toen het landhuis voor een of ander goed doel was opengesteld voor het publiek. De Libanese ceder (
http://www.monumentaltrees.com/nl/fotos-libanonceder/)  waartegen ik geleund sta, nog onwetend van de rampzalige dingen die sindsdien zijn gebeurd, is een van de bomen die bij de aanleg van het park zijn geplant en waarvan er zoals gezegd  al zoveel verdwenen zijn. Ongeveer sinds het midden van de jaren zeventig is het proces zienderogen versneld, en vooral onder de boomsoorten die het meest in Engeland voorkomen is het tot zware slachtingen, ja, in één geval zelfs tot een bijna volledige uitroeiing gekomen. Rond 1975 bereikte de van de zuidkust komende iepziekte Norfolk, en nauwelijks waren er twee, drie zomers verlopen of er was in onze hele omgeving geen levende iep meer te zien. De zes iepen die de vijver in onze tuin hadden overschaduwd zijn in juni 1978, na nog één keer hun prachtige lichtgroene kleur te hebben ontvouwd, binnen een paar weken verdord.
............
Een van de meest volmaakte bomen die ik ooit heb gezien was een bijna tweehonderdjarige iep die op zijn eentje in het vrije veld stond, niet ver van ons huis. Hij vulde werkelijk een enorm luchtruim. Ik herinner me dat hij, toen de meeste iepen in de omgeving al aan de ziekte waren bezweken, zijn talloze licht asymmetrische, fijngekartelde bladeren in een briesje bewoog alsof de epidemie die zijn gehele geslacht had uitgeroeid spoorloos aan hem voorbij was gegaan, en ik herinner me verder dat na amper veertien dagen al die schijnbaar onkwetsbare bladeren bruin en omgekruld waren en dat ze nog voor de herfst tot stof waren vergaan.
...... '

Fragment uit 'De ringen van Saturnus' van W.G. Sebald

- - - - - - - - - - - - - - -  naar boven  - - - - - - - - - - - - - - -


 

Schorshuiden – Annie Proulx

Ik weet niet hoe het bij u is. Maar ik heb ook wel eens een boom omgehakt en omgezaagd. In mijn tuin. Een oude meidoorn, die er slecht uitzag en helemaal begroeid was met klimop. Een ceder, die het in een winterstorm had begeven, maar waarvan nog enkele meters stam was blijven staan. Het was zwaar werk. Zwoegen met bijl en zaag, tot je eindelijk de boom de baas was.
Maar dit is anders…..

De titel ‘schorshuiden’ roept direct associaties op. Aan een vreemde combinatie van mens en boom. Aan iemand met een huid van schors. Misschien is het geen bestaand woord en heeft de schrijfster het verzonnen. Maar een typerende titel is het in ieder geval wel, voor de werkers in het woud.

Zonder hier een uitgebreide recensie te willen schrijven, geef ik toch graag mijn indruk beknopt weer.
Het is een roman over het ingrijpen van de mens in de natuur, over ontbossing en uiteindelijk ook over klimaatverandering.
De schade is al aangericht en de gevolgen ervan nauwelijks te overzien of te bevatten.
Het verhaal begint in de 17de eeuw, in het deel van Nieuw-Frankrijk dat het moderne Canada zou worden. De Franse kolonisten die hier naartoe trokken, hadden weinig interesse in de manier waarop de indianen met de natuur omgingen.
Twee Franse arbeiders, René Sel en Charles Duquet, hakken bomen om voor een kolonist. Ze hebben een contract getekend (één van hen is analfabeet!) om drie jaar voor hem te werken, zonder beloning, om vervolgens een stukje grond te mogen bewerken.
Terwijl René doet wat hem is opgedragen, zorgt Duquet via allerlei hachelijke avonturen voor de opbouw van een houtkap-dynastie.
De volgende honderden pagina’s volgen de nakomelingen van deze twee mannen en hun geschiedenis van ontbossing en internationale handel. Er vinden gevaarlijke oversteken plaats over de oceaan, bedenkelijke zakelijke deals in Nederlandse koffiehuizen en fatale ruzies tussen rivaliserende houtkapploegen die het land kaal kappen en vernietigen.
Het contrast tussen de rijkdom van het nageslacht van Duquet en het lot van het gemengde ras waaruit de nakomelingen van René bestaat kon niet groter zijn. De laatste zijn onteigend, uitgebuit, vermoord en verspreid over de wereld op zoek naar overlevingskansen.
Maar de hoofdpersoon van het boek is het bos. Dat is de basis van het leven. En alle ontwikkelingen door het verhaal heen zijn gekoppeld aan het bos. (Oer)bossen en ontbossing en uiteindelijk, wanneer we in onze eigen tijd zijn beland, klimaatverandering en het smelten van het ijs.
Helaas vervalt het boek in teveel details. Zoals bijvoorbeeld over de vooruitgang in technologische kennis qua houtkap en bosbouwmachines, de vele maaltijden die worden beschreven, etc. Veel karakters blijven vrij vlak. Enkel personages die even opduiken om vervolgens weer, op vaak pijnlijke wijze, te verdwijnen. Die manier van schrijven brengt echter wel teweeg, dat je je minder inleeft in alweer een persoon, dan in de context. Namelijk een natuur, die door toedoen van de mens om zeep wordt geholpen, met alle gevolgen van dien.
Hieronder volgen enkele citaten uit het laatste deel: Verzinken in duisternis 1886-2013

Aly Wagenvoorde, 2019

'65 nalatenschappen
Niets in de natuur, geen bos, geen rivier, geen insect of blad heeft enige intrinsieke waarde voor de mens. Alles is waardeloos, volstrekt misbaar, tenzij we er enig nut voor onszelf in ontdekken; zelfs de meest fervente bosliefhebber denkt er zo over. Mensen gedragen zich als opperheren. Zij beslissen wat bloeien en wat sterven zal. Ik geloof dat de mensheid zich ontwikkelt tot een verschrikkelijke nieuwe soort en het spijt me dat ik er een van ben.'

'70 maanlicht
Mensen die zijn verdreven uit het bos waar ze duizenden jaren hebben gewoond, zijn nu degenen die het herstel ter hand nemen. Zij zijn degenen die het beste weten hoe je het bos moet genezen. Het zal duizenden jaren duren voordat de enorme oerbossen terug zijn.'

 

naar boven